zondag 22 juli 2012

UITVERKOREN



Ik vraag me wel eens af: is het nu een vloek of een zegen om Jood te zijn? Wellicht beide. Al mijn hele leven heb ik een oeverloos ontzag voor soms onevenaarbaar Joods talent. Joodse filmmakers, acteurs, schrijvers, componisten en musici bij de vleet.
Mijn bewondering begon vroeg in de jaren zestig, toen ik als kind de films van de onnavolgbare Marx brothers ontdekte. Ik was dol op hun prenten en dan vooral de eerste vijf, toen ze nog een losgeslagen bende waren en nog niet door filmbazen en producers aan banden waren gelegd. Ik begreep toen nog niets van de geniale oneliners van Groucho (dat kwam later), maar ik bescheurde het bij de gekke fratsen van Chico en vooral Harpo, mijn uitgesproken favoriet. Harpo sprak nooit een woord, maar wist met een eenvoudige toeter en wat vingergefluit perfect duidelijk te maken wat zijn bedoelingen waren. Harpo hoefde ook geen regieaanwijzingen te ontvangen. In hun filmscenario's stond voor hem nooit meer genoteerd dan: Harpo komt op. De rest – wist iedereen – vulde hij zelf wel in. Men kon van hem werkelijk alles verwachten. De ene keer haalde hij plots een schaar boven en sneed de jas van een tegenspeler aan flarden, de andere keer nam hij gretig een voetbad in een grote bokaal met limonade of hij legde iemands voorarm over zijn knie en deed alsof hij deze ging breken. Geregeld sjeesde hij het hele decor door, achter een stel gillende meiden aan. Maar Harpo kon ook ontroeren. Wanneer hij zich achter zijn onafscheidelijke harp zette, en zijn vingers om de snaren plooide, daalde er meteen een haast onwezenlijke sfeer neer over de filmset. De ingetogenheid van zijn harpspel stond in schril contrast met de uitzinnigheid van de rest van de film. Ik hield van Harpo, van zijn nooit verloren gegane kinderlijke onschuld en zijn eindeloze ondeugendheid. Iemand verwoordde het zo: “Harpo was een kruising tussen een kind en een wild beest”, een beschrijving die de lading perfect dekte. Hij was het rolmodel voor ieder kind dat de droom koesterde om nooit groot te worden. Daarom dat ‘the story of Mankind’, de laatste bioscoopfilm waarin de drie broers samen te zien waren, zo'n afknapper was. Harpo was toen al hoogbejaard en zijn grimassen konden het doorschemeren van een oude man niet langer verbergen.

Na de Marx brothers vond ik mijn weg naar Mel Brooks, wiens uitzinnige parodieën op ernstige filmgenres een voortvloeiing waren uit het surrealisme van de Marx brothers. Ook van Woody Allen was ik gek, al is mijn liefde voor de schriele hypochondrische schlemiel de laatste decennia sterk bekoeld. Als mij heden ten dage nog een film van hem kan bekoren, dan is het er zonder uitzondering één waarin hij niet zijn enerverende zelf speelt, en wijselijk achter de camera blijft staan. Zoals onlangs in ‘Midnight in Paris’. In deze film bewijst Allen nog eens uitvoerig zijn meesterschap door aan één simpel basisidee (dat iedereen altijd denkt dat het vroeger beter was) een prachtfilm op te hangen. Meesterlijk!
Verder zijn er ook tal van Joodse acteurs die ik bewonder: Paul Newman, Harvey Keitel, Dustin Hoffmann, Tony Curtis zijn er maar enkele. Actrices evenzeer. Schoon volk soms, vrouwen van wie niemand vermoedt dat ze Joods zijn: Marylin Monroe (al is zij pas tot het Jodendom bekeerd na haar huwelijk met de Joodse schrijver Arthur Miller), Scarlett Johansson (langs moederszijde), en volbloed Jodin Winona Ryder (haar echte naam liegt er niet om: Wynona Horowitz).
Ook in de muziekwereld tref je heel wat vooraanstaand Joods volk aan: componisten als Irving Berlin, George Gershwin en Randy Newman. Fabuleuze zangers en/of songwriters, zoals Paul Simon en Art Garfunkel of Bob Dylan (echte naam Zimmerman). En wat dacht je van Albert Einstein? Eén der grootste wetenschappers aller tijden. Ook hij was een volbloed Hebreeër. En zegt de naam Frank Oznowicz je niets? Laat de laatste zes letters van zijn familienaam weg, en er zal je misschien een muppetlichtje opgaan.
Tot slot was ik in mijn jeugd nog een grote fan van twee heren van wie niemand wist dat ze besneden waren. Mijn favoriete ruimtereiziger was Israëliet: kapitein Kirk van het ruimteschip Enterprise of ten minste toch de acteur die hem vertolkte: William Shatner. En in eigen land zat ik net als elke jongeling in de jaren zestig iedere woensdagmiddag naar een volbloed Jood te kijken op televisie: nonkel Bob. Was hij een Jood, vraag je? “Dat spreekt vanzelf!” om het met zijn eigen favoriete uitspraak te zeggen.
En alsof dat allemaal nog niet volstaat om het uit Israël stammende volk hoog de Joodse hemel in te prijzen, is er nog de herinnering aan een talentvol vijftienjarig meisje dat de pech had op te groeien in een oorlog die er op gericht was haar ras uit te roeien. Wie heeft er niet op één of andere manier meegeleefd met de memoires van Anne Frank, zij het bij het lezen van haar dagboek, het bijwonen van een theatervoorstelling of het bekijken van een film over de laatste maanden van haar leven. Zij is het uithangbord geworden voor de waanzin waarin het naziregime haar volk vijf jaar lang heeft gedompeld. Deze parel van een meisje heeft de dramatiek van een krankzinnige oorlog perfect weten samen te vatten in een eenvoudig dagboek. Ik moet trouwens dringend dat achterhuis eens bezoeken, als de rij wachtenden tenminste weer geen anderhalve kilometer bedraagt zoals bij een vorige poging.

Na deze uitgebreide lofzang denk je wellicht dat ik thuis zelf een keppeltje in de lade van mijn nachtkastje heb liggen, maar niets is minder waar. Er zit immers, zoals mijn openingszin al deed vermoeden, ook een keerzijde aan de medaille. Er is namelijk een klein deel van het Joodse volk dat zich nog steeds uitverkoren waant, en zich daar ergerlijk naar gedraagt. Ik ondervind het elke dag aan den lijve wanneer ik door de Antwerpse Jodenbuurt fiets. Voor die gek uitgedoste kerels met hun met plastic overtrokken hoeden, hun spierwitte kniehoge kousen, en hun pijpenkrullen om de oren zijn wij, simpele stervelingen, weinig meer dan lucht. Ze hebben lak aan de hen van overheidswege opgelegde regels en overtreden ze met plezier. Ze komen je in de verkeerde richting tegemoet gefietst en wijken geen millimeter. Of ze wandelen doodgemoedereerd op het fietspad, terwijl een meter verder een breed voetpad ligt. Of negeren het rode licht en lopen je opzettelijk voor de wielen. En het helpt echt niet dat je belt of roept of wilde armbewegingen maakt. Ze mérken het niet eens. Eén keer ben ik eens tegen zo'n wandelende Jood aangefietst, en dan nog kwam er geen spoor van een reactie; de man bleef gewoon doorlopen alsof hij niets had gevoeld. Tja, lucht heeft inderdaad weinig tastbare massa.
En toch ben ik ooit getuige geweest van een half mirakel. Jaren geleden zag ik in Antwerpen de theatervoorstelling ‘Teibele en haar demon’ opvoeren, een stuk van de Jood Isaac Singer, over chassidische Joden. De acteurs zongen en voerden danspasjes uit. Het was dolkomisch. Een krant schreef: “het is een geestige, wonderlijke love-story vol speelse sensualiteit en ontroerende tragiek, over de liefde van de beeldschone, onbestorven weduwe Teibele en de sjofele hulponderwijzer Alchonon, die haar 's nachts komt opzoeken als de wellustige demon Hurmizah en haar de meest verrukkelijke erotische genietingen brengt.”
Niet het feit dat het theaterstuk een overweldigend succes was, is het mirakel, wél dat er heel wat van die Antwerpse krullendragers naar de voorstelling zijn komen kijken. Naar een stuk dat gespeeld werd door weinig orthodoxe, oer-Vlaamse acteurs! Heel even werd lucht zichtbaar en zelfs tastbaar! Rare jongens toch, die Joden. 

Geen opmerkingen: