Bart was geen
lieve jongen. Zachter kan ik het niet uitdrukken. Bart was het soort kerel dat
je liever niet tegen het massieve lijf loopt. Alleen al zijn
gelaatsuitdrukking, waarop een gemene grijnslach gebeiteld stond, kon je de
stuipen op het lijf jagen. Maar het meeste indruk maakten zijn schouders,
waarvan ik vermoed dat ze probleemloos een volledig marmeren schouwgarnituur
konden torsen. Zijn haren, die qua structuur aan de uitgerafelde uiteinden van
een vlastouw deden denken, waren hoogrood van kleur, wat fel contrasteerde met
de bleke teint van zijn gelaat.
Bart ging zelden
te voet. Wanneer hij daartoe gedwongen werd, deed hij dat met grote
zelfverzekerde passen, waarbij zijn licht overhangende torso nadrukkelijk over
en weer wiegde. Maar bij voorkeur verplaatste hij zich met een zware motor.
Wellicht om die reden was hij zomer en winter gehuld in een pikzwarte leren
jekker met ingewerkte epauletten, die de breedte van zijn schouders nog extra
benadrukte.
Ik kende Bart
aanvankelijk niet persoonlijk. Ik wist alleen dat hij de kleinzoon was van de
beminnelijke melkboer die al jaren bij ons aan huis kwam, naar ik aanneem enkel
om melk te leveren. Op zekere dag kwam ik echter totaal buiten mijn wil om met
hem in contact. Bart was namelijk een kerel die af en toe behoefte had aan een
flinke portie heibel. Sommige mensen begeven zich naar het café om er een
gezellige tijd onder vrienden door te brengen; anderen doen dit om zich eens
goed lazarus te zuipen. Een derde categorie grijpt een cafébezoek aan om zich
af te reageren en te buiten te gaan aan zinloos geweld. Tot deze laatste groep
behoorde Bart. Heel vaak, wanneer je hem het café zag binnenkomen, kon je al
aan zijn tot spleetjes geknepen ogen merken dat hij op zoek was naar een
slachtoffer om zijn agressie op bot te vieren. Die dag was ik aan de beurt.
Ik stond met een
glas bier in de hand te keuvelen met een paar vrienden toen hij plots met z’n
breed ‘karuur’ naast me kwam staan en me onverwijld met uitdagende blik en
opjuttende taal tot een gevecht trachtte aan te zetten. Omdat ik verre van
macho ben en al zeker geen vechterstype, kneep ik voor de zekerheid mijn billen
al dicht. Maar als ik aan iets een hekel heb, dan is het om me bang te tonen.
Ik liet zijn provocaties van me afglijden als water van een eend en trachtte
zijn opruiende praat te pareren door me vriendelijk en toegankelijk op te
stellen, wetende dat een kat een muis die niet tegenspartelt ook gauw laat
liggen. En deze strategie sloeg wonderwel aan. Langzaam maar zeker werd Barts
toon minder driftig. Na zowat een halfuur was de stoom zodanig van de ketel,
dat hij me een schouderklop gaf en een glas bier aanbood. Hoewel ik geen enkele
behoefte voelde om nog een seconde langer in het gezelschap van die crapuleuze
kerel te vertoeven, aanvaardde ik het biertje, om geen nieuwe woedeaanval uit
te lokken. Wat ik niet besefte, was dat dit het begin inluidde van een lange
lijdensweg.
De volgende
weken werd ik machteloos gepromoveerd tot Barts ‘vriend’. Enige inspraak
hierover had ik niet. Of hij me daadwerkelijk sympathiek was beginnen te
vinden, durf ik overigens te betwijfelen. Ik denk eerder dat hij dat ene
geoffreerde pintje dubbel en dik terugbetaald wilde zien. Ik werd immers geacht
al zijn bierconsumpties te betalen. Deed ik dat niet spontaan, dan zorgde hij
er met een 'vriendschappelijke' wurggreep - een python waardig - wel voor dat
ik van gedachten veranderde. En dit was nog maar het vagevuur. Ik betrad de hel
toen Bart me op een dag met een list mijn adres wist te ontfutselen. Minstens
twee keer per week stond hij daarna ongevraagd aan mijn deur, en verzocht me
met aandrang om een aantal gekoelde biertjes. Zuchten en verveelde
gelaatsuitdrukkingen hadden niet het minste effect. Met geen middel wilde hij begrijpen
dat zijn aanwezigheid niet op prijs werd gesteld.
Op een dag
bedacht ik een list om Bart te verschalken. Van zodra ik het aanzwellende
gebrom van zijn motor hoorde naderen, vluchtte ik de tuin in en dook weg achter
een lage struik. Liggend op mijn buik wachtte ik tot de kust weer veilig zou
zijn. Maar toen hoorde ik opeens zijn
nijdige stem klinken. Ik wurmde mijn verbaasde kop in de struik en tuurde
doorheen de bladeren. Tot mijn afgrijzen zag ik de vechtersbaas bij de
achterdeur staan, geflankeerd door mijn vriendin die op een wel érg ongelukkig
moment was thuisgekomen.
Om te
illustreren dat hij maar al te goed wist dat ik me daar ergens verborgen hield,
riep Bart tot drie keer toe uitdagend mijn naam, tot ik geen andere uitweg zag
dan vanachter de struik te voorschijn te komen. De kop die ik trok moet
lachwekkend zijn geweest. Even nog probeerde ik op te houden dat ik daar een
zomers middagdutje had liggen doen, maar Bart lachte zijn gemeenste lach, gaf
me een tergende por in de ribben en verzocht me om een pint.
De
daaropvolgende weken zocht ik verwoed naar een manier om me van de belastende
‘vriendschap’ te ontdoen. Hoe bevrijdt men zich van een parasiet zonder het
eigen lichaam in gevaar te brengen? De oplossing voor mijn probleem werd me
uiteindelijk aangereikt door Bart zelf, toen die op een dag om een aanzienlijke
som geld kwam bedelen. Eerst wilde ik hem de gevraagde financiële steun
weigeren, maar toen bedacht ik dat dit wel eens mijn redding zou kunnen
betekenen. Zo’n werkschuw tuig zou immers nooit in staat zijn z’n schuld te
vereffenen. Met deze lening kon ik me in het beste geval vrijkopen van zijn
‘vriendschap’. Ik gaf hem het gevraagde bedrag, eraan toevoegend dat ik het
geld uiterlijk een week later terug moest hebben om de huishuur te betalen. Een
leugentje om de druk nog wat op te voeren. Bart snokte het
geld driest uit mijn hand, moffelde het in zijn broekzak en maakte zich snel
uit de voeten. Hij nam niet eens de tijd om een biertje af te bedelen.
De week daarop
kwam hij - zoals verwacht - niet opdagen. De weinige keren dat ik Bart nog heb gezien,
was wanneer hij me tegen een haast supersonische snelheid voorbij scheurde op
zijn motor. Van het geleende bedrag heb ik uiteraard geen cent teruggezien,
maar nooit heb ik het gevoel gehad dat mijn geld beter besteed was dan toen!