maandag 10 december 2012

TANDEN DES TIJDS



De Engelse term 'beats per minute' was in die tijd nog niet uitgevonden, maar het lijdt geen twijfel dat Rozeke heel wat jongensharten sneller heeft doen slaan. Zelf was ik amper uit de luiers, maar toch was ook ik niet blind voor haar innemende verschijning. Niet dat Rozeke een klassieke schoonheid was. Als fotomodel zou ze schromelijk hebben gefaald. Ze was niet groot, niet knokig slank, had geen eindeloze benen, geen lange blonde haren, maar Rozeke was liefelijk en zo ontwapenend sympathiek dat je al een vrouwenhater moest zijn om niet getroffen te worden door haar verschijning. Ze was op haar manier betoverend mooi. Haar hoofd was bedekt met een schier onontwarbare hoop donkerbruin kroezelhaar dat ze nonchalant - maar o zo charmant - samenbond met een kleurige strik, en ze had een oogopslag waarin een onoplettende bader probleemloos verdrinken kon. Maar haar grootste troef waren wellicht haar tandjes. Als haar lippen uiteenweken om de beminnelijke lach te vormen die zowat op haar gezicht gebeiteld stond, verscheen de mooiste rij bijtertjes die ik ooit te aanschouwen had gekregen. Geen snijtand was langer de andere, geen hoektand scherper; nergens vertoonde haar gebit een spleetje of een oneffenheid; geen zerkje dat wat scheef stond of afweek van kleur. De ware perfectie.

Hoewel ze de droom was van vele jongens was Rozeke onbereikbaar. Rozeke was namelijk jong gehuwd. De gelukkige die haar aan de haak had geslagen, was Guy, een psychiatrisch verpleegkundige die zijn ideologisch gedachtegoed etaleerde met lange Christusharen en een specifieke klederdracht. Guy was - wat men noemt - een geitenwollensokkendrager. Zomer en winter liep hij gehuld in een wat slobberige salopet - waaronder hij bij voorkeur een loszittend kleurig bloemetjeshemd droeg - en bruinlederen sandalen waar zijn tenen uitpuilden als volgroeide champignons. Op zijn kin woekerde een baard als een volwassen kraaiennest.
Guy droeg het aura van een gelukkig man over zich, wat me niet mocht verbazen aangezien hij het liefdesnest mocht delen met wellicht het beminnelijkste meisje uit de streek.

Guy en Rozeke waren een stel om jaloers op te zijn: onafscheidelijk, altijd lief en attent voor elkaar, nooit een spoor van onenigheid. Zij golden in mijn ogen als het schoolvoorbeeld van hoe een relatie hoort te zijn. Wat een verschil met onze ouders, waar sleur en gewoonte de vlam der liefde al lang hadden gedoofd.
Maar op een dag verscheen Guy plots alleen ten tonele, nadat er wekenlang van het voorbeeldige paar geen spoor was geweest. Tot mijn verbazing had de verpleger op die tijd een indrukwekkende metamorfose doorgemaakt. Zijn sandalen hadden plaats gemaakt voor stevige lederen schoenen, het gekleurde hemd voor een witte polo en de salopet voor een pikzwarte, strak zittende spijkerbroek. Zijn haren waren kortgeknipt en met gel achteruit gekamd en zijn kin gladgeschoren als de billen van een boreling. De fleurige hippie had plaatsgemaakt voor een donkere rocker. Kennelijk ook innerlijk. Hij droeg een opmerkelijke somberte over zich. Na wat rondvragen kwam ik te weten dat Rozeke en hij uit elkaar waren gegaan.

Hoewel de markt voor haar openlag, was van Rozeke lang geen spoor. Ze leek wel van de aardbodem verdwenen te zijn. Pas vele jaren later zag ik haar terug, in het café waar het plaatselijke theatergezelschap zijn repetities hield. Ze bleek zich ingelijfd te hebben bij deze ongeregelde bende. Rozeke had niet eenzelfde ingrijpende metamorfose ondergaan als Guy, maar ook over haar hing een onmiskenbare somberte. Mooi en innemend was ze nog, maar ze lachte nog maar uiterst zelden haar prachtige rij tanden bloot, die gelukkig wel intact waren gebleven.

In het vouwblad van het toneelstuk waarin Rozeke aantrad, las ik dat zij de rol van een stokoude vrouw op zich nam. Ik vroeg me af hoe deze schoonheid die klus geloofwaardig zou kunnen klaren. Ik nam aan dat het een huzarenstukje zou vergen van de grimeur om dat liefelijke Rozeke in een bejaarde vrouw om te toveren.

Vanuit de in duisternis gedompelde zaal keek ik vol verwachting uit naar het aantreden van Rozeke. Toen ze, voorzien van een grijze pruik, een hopeloos gedateerde jurk, de benen bekleed met afzichtelijke steunkousen en de romp vervaarlijk overhellend, de scène betrad, ging ik spontaan wat rechter zitten. De aanblik was overweldigend. Rozeke spéélde geen oude vrouw, Rozeke wás een oude vrouw! Gebiologeerd keek ik toe hoe ze naar het midden van de scène kwam geschuifeld. Ik vond het bijna jammer dat haar geloofwaardigheid weldra aan stukken zou spatten, wanneer ze haar mond zou opendoen en haar ontblote rij prachtige tanden haar jonge leeftijd zou verraden. Maar toen Rozeke met veel overgave haar eerste repliek de zaal in spuwde, kreeg ik geen porseleinen pareltjes te zien, maar werd me een blik geboden op een hoop schrompelig tandvlees! Van de rij prachtige bijtertjes was geen spoor!
Het koste me minuten om te aanvaarden dat het volmaakte gebit van Rozeke niet uit echte tanden bestond, maar uit kunststoffen replica's! En alsof dat nog niet genoeg was om een jarenlange betovering te verbreken, zag ik in het licht van de schijnwerpers, bij elk woord dat ze sprak, vieze speekselvlokjes de zaal in vliegen.

Alsof ik bekropen werd door een diepe plaatsvervangende schaamte liet ik me zachtjes onderuit zakken in mijn zetel en trachtte mezelf onzichtbaar te maken. Het is dat ik tijdens het toneelstuk niet durfde op te staan, anders was ik vast en zeker de zaal uit gevlucht. 

Geen opmerkingen: