Zoetemelk is zonder twijfel de bekendste, maar er
zijn wellicht nog tal van andere voorbeelden op te noemen. Ze zijn immers van
alle tijden, de wieltjeszuigers. In wielerwedstrijden zijn het de mindere
goden, de jongens met het net-niet-talent die in het doorgedreven aanklampen hun
enige mogelijkheid zien om in het spoor van de grote vedetten te blijven en op
die manier af en toe, zij het steels en met diepliggende ogen en schuimbekkend
van de inspanning, een overwinning weg te kapen. Een verwerpelijke staaltje van
plat opportunisme dat zijn oorsprong vindt in de vette prijzenpot die de
winnaar mee naar huis mag nemen. Begrijpelijk aangezien ook mindere goden zich
wel eens wat luxe willen veroorloven, maar het minste wat men van deze
derderangscoureurs zou mogen verwachten, is dat zij tijdens de koers op z'n
minst de indruk wekken met aanvalslust begiftigd te zijn. Zelfs al draagt een
occasionele demarrage niet verder dan enkele tientallen meters en wordt de
onbezonnen aanvaller meteen daarna door de superhelden met huid en haar
verslonden, dan nog kan hij na één zo’n aanval bogen op een zekere status. De
doorsnee wielerfan sluit underdogs die gezegend zijn met een onstuimige aanvalsdrift
immers graag in de armen. Daar was Ludo Dierckxsens het perfecte voorbeeld van.
Een verwerpelijker soort van wieltjeszuigers vind je dan ook
in het dagelijks leven, waar doorgaans geen prijzen te rapen vallen. Als
gewoontefietser word ik er haast iedere dag mee geconfronteerd. Je bent rustig
naar je werk aan het peddelen en plots word je gewaar dat je schaduw vlees
geworden is. Op een zucht van jezelf, alsof je snelbinder in het stuur van een
achterligger verstrikt is geraakt, word je gevolgd door een man (heel soms een
vrouw) die er alles aan doet om in je zog te blijven, met als doel zichzelf doodleuk
uit de wind te zetten. Erg hinderlijk. Niet omdat ik aan een milde vorm van
achtervolgingswaan lijd, maar zelfs te voet kan ik het niet hebben dat een
exemplaar van het leidingbehoevende gepeupel, dat het grootste gedeelte van de
wereldbevolking uitmaakt, vlak achter me aan blijft lopen. De wereld biedt
plaats genoeg om in de nodige ruimte voor het aura te voorzien. Maar waar de
slaafse volgzaamheid van deze wandelende subcategorie slechts voor mentaal
ongemak en een lichte irritatie zorgt, is er in het geval van de spatbordklevers
ook nog eens een levensgevaarlijk element aan verbonden. Eén kleine stuurfout
van jezelf of je achtervolger kan een vreselijke valpartij tot gevolg hebben. Telkens
ik zo'n zuignap aan mijn wiel voel hangen, ga ik dan ook wat feller op de
trappers beuken in een poging de vermaledijde schaduw af te schudden. Soms lukt
dat, maar net zo goed zit je opgescheept met een pitbull die het vertikt zijn
beet te lossen. Je hoort hem kreunen als een barende vrouw, voelt zijn hijgende
adem je nek strelen en na afloop moet hij wellicht aan de zuurstoffles, maar
lossen doet hij niet.
Laatst had ik de idiootste van allemaal achter me aan. Ruim
anderhalve kilometer hing de uitslovende sukkel op millimeters van mijn
achterwiel. Het leek wel alsof hij zich met een enterhaak aan mijn bagagerek
had vastgeklonken. Nadat ik drie keer een tandje bijgestoken had en het
duidelijk werd dat ik hem niet zou kunnen afschudden, hield ik in. Kun je een
wieltjeszuiger niet losrijden, dan is hem laten voorbijrijden meestal een betere
optie. Dit exemplaar wou echter zelfs daar niet van weten. Ook hij hield de pedalen
stil.
“Doe maar, doe maar, doe maar, doe maar!” spoorde hij me aan,
toen ik geërgerd omkeek.
Heel even flitste het door mijn hoofd dat ik misschien met
een vurige fan van Hennie Vrienten te maken had, en hij me verkeerdelijk voor deze
begenadigde zanger hield, maar zijn volgende repliek maakte duidelijk dat dit een
misvatting was.
“Heb je nooit naar het wielrennen gekeken? Daar doen ze dat
allemaal!” vertrouwde hij me belerend toe nadat ik hem had toegesnauwd “Wat,
doe maar?”
Ik schudde mijn hoofd in de hoop dat dit mijn
begripsvermogen zou verhogen, maar het mocht niet baten.
Omdat ik het surplacen nooit langer dan een halve minuut
volhoud, trok ik me noodgedwongen terug op gang, met de man meteen weer in mijn
wiel. Ik voelde me een deel van een Siamese tweeling. Een kilometer lang bleef
ik gestaag mijn tempo opvoeren tot ik het spuugzat was en de remmen bruusk dichttrok.
De pseudo-Zoetemelk scheurde rakelings langs me heen, keek even kwaad om en
riep: “Halve gare!!!”
Nog een ander slag idiote fietsers waar je al eens mee te
maken krijgt, is 'de bewijzer', het haantje dat zo graag wil tonen dat hij de
roodste lellen van het hok heeft. Dit soort macho komt je met haast
supersonische snelheid voorbij geijld om even verder halfdood over zijn stuur
te hangen omdat zijn recuperatievermogen ontoereikend is. Het gevolg is dat je
genoodzaakt bent hem even later terug in te halen om niet zelf tot wieltjeszuiger
gedegradeerd te worden. Helaas vindt de bewijzer net daarin meestal zijn tweede
adem om je opnieuw als een ziedende vuurpijl voorbij te stuiven, om even verder
weer een stille dood te sterven.
Jaren geleden vocht ik ongewild een robbertje uit met zo'n
sujet. Tot vijf keer toe zag ik me genoodzaakt hem terug in te halen omdat hij
van de inspanning als een pudding in elkaar was gezakt. Bij mijn laatste inhaalmanoeuvre
hoorde ik hem tot mijn afgrijzen van pure frustratie het zware geschut
bovenhalen. Met een vervaarlijk keelgeluid zoog hij zijn neusholtes leeg en
zijn sinusholte vacuüm en mikte het opgehaalde slijm met onvermoede kracht
achter me aan. Ik trapte mijn ketting haast aan flarden om het ranzige
projectiel voor te blijven en reed in één moeite mijn belager uit het wiel. Klus
geklaard, dacht ik. Helaas… toen ik een half uur later thuiskwam, trof ik op de
rugzijde van mijn jas een walgelijke kwak afdruipend slijm aan. Het venijn van
mijn antagonist had dan toch doel getroffen.
Conclusie: de aanschaf van zo’n carnavaleske fietshelm heb
ik nooit overwogen, maar een beschermend pak lijkt me als fietser in sommige gevallen
geen overbodige luxe.