zondag 30 september 2012

MURPHY



Wie kent hem niet, ouwe gabber Murphy? Geen mens kan zich zijn beeltenis voor de geest halen. Haast niemand weet wanneer hij leefde of waar hij vandaan kwam. Geen roddelblad heeft ooit een artikel aan hem gewijd. Nooit is publiek gemaakt hoeveel buitenechtelijke relaties hij er op nahield, wie zijn vrouw was en wanneer ze ongesteld was, en in welke onverkwikkelijke disciplines zijn kinderen uitblonken. Maar iedereen kent zijn wet: de veelbesproken wet van Murphy! En wat erger is: iedereen krijgt er in zijn leven meermaals mee te maken, de ene al wat frequenter en noodlottiger dan de andere. Het is wellicht de meest verbreide wet ter wereld. Dat komt omdat het geen echte wet is, noch een twijfelachtig decreet in het leven geroepen door een halfslachtige politicus, maar een wetmatigheid, een natuurlijk fenomeen dat voor het eerst door Murphy werd beschreven en daarom zijn naam draagt.

Hét klassieke en telkens aangehaalde voorbeeld om de betreffende wet te duiden, luidt: “Laat je een gesmeerde boterham vallen, dan valt hij altijd met de gesmeerde kant naar beneden.” Hiermee is in principe alles gezegd, maar er zijn nog zoveel mooie voorbeelden dat ik er graag enkele van de opmerkelijkste citeer:
“Als je twee toetsen tegelijk aanslaat op je computerklavier, verschijnt altijd de verkeerde letter op je beeldscherm.”
“Een schone stropdas trekt altijd de soep van de dag aan.”
“Tachtig procent van het examen gaat over die ene les die je hebt gemist.”
“De file aan het naburige loket gaat altijd sneller dan degene waar je zelf in staat.”
“De bus uit de tegenovergestelde richting komt altijd eerder aan dan degene waarop je wacht.
En tot slot nog deze: “Degene die snurkt, valt altijd eerst in slaap”.
Soms zijn ze treffend, soms amusant, maar wat alle voorbeelden gemeen hebben, is dat ze je een gevoel van herkenning bezorgen.

Zelf kan ik een lijvig boek vullen met opmerkelijke illustraties van hoe ik meermaals te maken kreeg met ‘Murphy’s law’. De meeste zijn echter te banaal en alledaags om er woorden aan vuil te maken. Een opsomming zou al gauw tot verveling leiden. Maar één van de meest opmerkelijke staaltjes van de betreffende wetmatigheid wil ik jullie niet onthouden.

Het voorval gebeurde in de periode dat ik nog in de mening verkeerde dat ik het ooit tot stervoetballer zou schoppen. Het veld waar we als 'straatploegje zonder middelen' onze trainingen hielden, was een oude koeienwei vol kuilen en plukken wild gras, die het voetballen tot een hachelijke onderneming maakten. Het lag naast een onteigende hoeve die mettertijd plaats zou ruimen voor de ringweg rond de stad.
Achter één van de doelen van ons 'aardappelveld' bevond zich een klein dichtbegroeid bosje, dat een slordige honderddertig vierkante meter besloeg.
Op een dag vond ik niet ver van het doel waarin ik had postgevat, verborgen in het gras dat onbespeelbaar hoog stond, een vuistgrote steen. Hoe die steen op het veld terechtkwam, zal altijd een raadsel blijven, maar aangezien hij een gevaar vormde voor lijf en leden, diende hij zo snel mogelijk verwijderd te worden.
Terwijl mijn ploegmaats met veel overgave het veld trachten over te ploeteren zoals soldaten het niemandsland tussen twee vijandelijke loopgraven, raapte ik de steen op, en gooide hem achteloos in een hoge boog achter mij het bosje in. Na een ongetwijfeld fraaie vlucht door de ijle lucht, dook de steen hoorbaar het dichte bladerdek in, waar hij zich fel ritselend een weg zocht naar beneden. De doffe plof die volgde, deed me vermoeden dat de steen veilig op de grond was terechtgekomen. Helaas... na een secondelange onheilspellende stilte weerklonk plots een ijzingwekkend kinderlijk geschrei dat als een aangezwengelde sirene langzaam aanzwol. Ik voelde mij koud worden over heel mijn lichaam, draaide me om en zag tot mijn afgrijzen het tienjarige broertje van een ploegmaat het bosje uit komen gestrompeld, hevig bloedend aan het hoofd. De steen had feilloos de weg naar zijn onvolgroeide kinderhoofd gevonden.
Terwijl ik de ene uitbrander na de andere te verduren kreeg en verging van schuldgevoelens, werd de jongen in allerijl naar het ziekenhuis gebracht, waar een zevental hechtingen in de hoofdhuid werden aangebracht en een stevige hersenschudding werd vastgesteld.

Sinds die dag heb ik mijn eigen variatie op de wet van Murphy:
Als je achteloos een steen in een dichtbegroeid bosje gooit, dan valt die steen steeds op die ene persoon die net in dat bosje rondloopt.”

Tot slot nog even dit: Edward Aloysius Murphy was een Amerikaans ruimtevaartingenieur die leefde van 1918 tot 1990. Zijn oorspronkelijke wet luidde samengebald: “If theres any way they can do it wrong, they will”. De vrouw van Murphy was een lelijk wijf met rotte tanden, scheefgegroeide tenen, schimmelnagels en hangtieten, die bovendien erg onregelmatig menstrueerde. De kinderen van Murphy waren stuk voor stuk doorzopen leeglopers, drugsverslaafden en/of verstandelijk gehandicapten.....
Hoewel wellicht enkel de eerste twee beweringen van deze epiloog op waarheid berusten, doet het – in naam van de hele geteisterde mensheid – deugd om eindelijk eens wraak te kunnen nemen op de man wiens naam onlosmakelijke verbonden is met tergend onheil.



Beste lezers,

Een geluk dat mijn kar niet van de kleinste is, want 'het stad' is er opgesprongen!
In samenspraak met Michaël Vandebril, coördinator van Antwerpen boekenstad, is besloten om de release van mijn boek met dik twee maanden uit te stellen. Op 3 december 2012 zal het namelijk precies tweehonderd jaar geleden zijn dat Hendrik Conscience in Antwerpen het levenslicht zag, en men wil deze gebeurtenis luister bijzetten door een aantal feestelijkheden te organiseren. Het uitbrengen van mijn boek zal daar deel van uit maken. Er zal rond die tijd een officiële boekvoorstelling worden georganiseerd in de stadswinkel van het stadhuis. Ook zal ik uit eigen werk voorlezen op een literaire avond die in het teken staat van Conscience. En ten slotte zijn er plannen om een literaire wandeling in elkaar te steken met als thema 'de locaties uit de vergeten kronieken van Tstadt' die zou vertrekken vanuit café Quinten Matsijs, en dit naar analogie van de Elsschot-wandeling die daar reeds jaren wordt georganiseerd.
Dit alles brengt dus mee dat één en ander on hold wordt gezet. Desalniettemin blijft de verkoop van het boek in de Standaard boekhandel gewoon doorgaan.

Groeten,

Lou

maandag 24 september 2012

EEN VRIENDELIJK VOLK


    
Sinds vader tijdens de begrafenis van moeder een blik in zijn eigen graf wierp, leeft hij in een waas van herinneringen. Een gesprek over hedendaagse dingen is met hem nog nauwelijks te voeren. Zijn begripsvermogen is dermate afgetakeld dat hij je soms met grote ogen vol vertwijfeling aankijkt als je het over de meest alledaagse dingen hebt. Een telefoon of een scheerapparaat herkent hij als dusdanig soms niet meer. Zijn geheugen is verworden tot een zwart bord dat met een slecht uitgeklopte bordveger is gewist, en waarop nog slechts hier en daar enkele vage woorden te onderscheiden vallen. Enkel het verre verleden zit hem nog merkwaardig fris in het geheugen. Met een flinke dosis weemoed denkt hij met de regelmaat van een klok terug aan de tijd toen hij een prille twintiger was. Een tijd die hij als zorgeloos heeft ervaren, wat - gezien de wereldbrand die toen woedde - wel heel merkwaardig kan worden genoemd. Jawel, je leest het goed: de mooiste tijd van vaders leven speelde zich af tijdens de tweede wereldoorlog. En dan te weten dat hij in die periode, waarin de aardkorst door bommenregens werd omgewoeld, vier jaar lang in de heimat van de vijand vertoefde, in Berlijn om precies te zijn... volkomen vrijwillig. Dus geen verplichte tewerkstelling zoals je misschien denkt en zoals velen van zijn tijd- en generatiegenoten ondergingen, maar een zuiver vrijwillige. Weliswaar uit noodzaak. Want in Vlaanderen lagen de jobs toen niet voor het grijpen en het hongergevoel knaagde.

Tot zover laat het gezonde verstand nog enig begrip toe. Moeilijker te vatten echter is dat vader deze jaren als de mooiste tijd van zijn leven heeft ervaren.
“Dat komt”, zei hij toen het hem nog geen onmenselijke inspanning kostte om op woorden te komen, “omdat het Duitse volk zo vriendelijk en toegankelijk was.”
Kijk je ervan op dat we vader wel eens van foute sympathieën hebben verdacht? Onterecht zo blijkt. Vaders genegenheid is immers nooit uitgegaan naar in zwart leer gehulde militairen met hakenkruisen op de borst, maar wel naar de gewone Duitse burger die het allemaal 'nicht gewusst' heeft! Heel nobel van hem. Maar de overgave waarmee vader de vijand heeft gediend, doet zelfs nu nog menig wenkbrauw fronsen. Hielenlikkend heeft hij zich opgewerkt van pakjesbezorger over coupeur tot 'schnittmeister'... voor moffenkledij. Dat op zich al kan als bedenkelijk worden beschouwd. Maar toen het pleit voor de West-Germanen bijna verloren was en de nazi's hun laatste offensief inzetten, en daar alle mogelijke werkkrachten voor nodig hadden, werd hij zonder morren ijzersmelter in een fabriek waar bommen en ander oorlogsmaterieel werden vervaardigd! Nooit stelde hij zich bij deze bedenkelijke werkjes vragen; nooit ondernam hij een poging om dwars te liggen en de boel te saboteren.

En toch heeft vader één 'heldendaad' op zijn actief, een impulsieve reactie die in zijn voordeel pleit. Nadat geallieerde vliegtuigen op zekere nacht weer eens een zoveelste bommentapijt op Berlijn hadden gelegd en enkele van zijn Duitse collega's daar 's anderendaags hun beklag over deden, liet vader zich onbedacht ontvallen “dat zij dit niet voor niets deden”. Dat zo'n uitspraak niet in goede aarde viel, mag niet verwonderen. Heulen met de vijand werd in nazi-Duitsland immers niet geduld. Zelfs het koesteren van sympathieën voor de verdedigers van het eigen vaderland werd niet getolereerd. Vader moest zich diezelfde dag nog bij een hoge pief verantwoorden voor zijn boude uitspraak. Hij trachtte zijn woorden te plaatsen door te zeggen dat het niet abnormaal was dat de vijand bommen gooide, aangezien het nu eenmaal oorlog was. Maar de Duitse logica zat toentertijd anders in elkaar. Deportatie naar een strafkamp dreigde. Gelukkig had de rechtstreekse chef van vader het hoog op met die gedienstige en overijverige Belg die zich verder nergens vragen over stelde. Als wederdienst voor zijn trouw hield hij hem wel even de hand boven het hoofd, en wist hij de hoge pief ervan te overtuigen dat vader meer van nut was in de smelterij dan in een strafkamp. Vader kreeg een forse waarschuwing, waarna hij weer aan het werk mocht… tot hij enkele weken later een geut gesmolten ijzer over zijn onderste ledematen kreeg, en de oorlog als een gewond slachtoffer mocht uitzitten.

Pas na de oorlog kon vader weer naar België versassen, wat hij merkwaardig genoeg node deed. Duitsland, en in het bijzonder Berlijn, beviel hem zo dat hij er naar eigen zeggen best voorgoed had willen blijven, ware het niet dat hij “hier een lief had zitten”. Een acceptabele reden om terug te keren.

Nu de nevelen der oorlog al even zijn opgetrokken en ikzelf enkele keren Duitsland heb verkend, moet ik vader alvast op één punt gelijk geven. Afgezien van de vettige spijzen en fletse bieren is het er goed toeven. En ja, het Duitse volk is een uitermate toegankelijk én vriendelijk volk... Al durf ik er mijn hele hebben en houden op te verwedden dat geen enkele van de miljoenen slachtoffers van de Holocaust, bommenregens, vuurpelotons en gasovens deze stelling zou bijtreden, moest hen de mogelijkheid daartoe niet op een wreedaardige manier ontnomen zijn door datzelfde ‘vriendelijke’ volk.

maandag 17 september 2012

VERGANKELIJK



Na het afslaan van de motor daalde er een indrukwekkende stilte neer over het kerkhof. Nooit gedacht dat het in het overbevolkte Vlaanderen nog zo stil kon zijn. Heel even verkeerde ik in de mening dat de emoties mijn gehoorgangen hadden afgesloten, maar ik hoorde wel degelijk het dichtklappen van de portieren en het schuifelen van tientallen voeten op het droge korzelige zand, een irriterend geluid waarvan de haren op mijn armen overeind gingen staan.
Ik keek om me heen om te zien welke vrienden en familieleden de karavaan naar het kerkhof gevolgd waren, en knikte vriendelijk naar enkele gezichten die ik in geen eeuwen nog gezien had, en die in die tijdspanne tekenen van sleet waren beginnen te vertonen.

Stuurloos als een zwerm defecte bijen waaierden we uit over het brede middenpad van het grote kerkhof, op weg naar de plaats waar moeder voorgoed te rusten zou worden gelegd. Een eind verderop hield de lijkwagen halt. Op de passagierszetel zat een hoopje ellende dat vader moest voorstellen. De man, ooit een reus van een mens voor wie we beefden als hij alleen nog maar streng naar ons keek, kwam nog amper boven de onderkant van het raampje uit.

Zacht pratend liepen we met z’n allen in de richting van de gapende kuil. Mijn aandacht werd onwillekeurig getrokken door het hese gekrijs van een paar grote zwarte kraaien die in slow motion een 'danse macabre' leken op te voeren op de zerk van een scheefgezakt graf. In mijn verbeelding waren het gieren die zich opmaakten voor het nuttigen van een smakelijke maaltijd. Ongewild kwam me een scène voor de geest uit een film van Alfred Hitchcock, waarin een man na een gerichte aanval van een zwerm vogels dood achterblijft met leeggepikte oogkassen. Ik gruwelde en liep verder.

Moeder was de eerste die zou begraven worden op een nieuw perceel van het immense kerkhof. Een diepe kuil gaapte in een troosteloos woestijnlandschap van omgewoelde aarde: een kurkdroge zandgrond waaruit hier en daar een schaars plukje onkruid priemde. Ik ondersteunde vader, die als gevolg van een ongeneeslijke spierziekte zo mank liep als een oorlogsveteraan, om hem ongehavend het braakliggend terrein over te laten komen. Zijn zwarte wandelstok kreunde onder de voortdurende druk die hij er op uitoefende. Zwijgzamer dan ooit liep hij naast mij. Zelfs als ik hem aansprak, gaf hij geen krimp. Mijn woorden leken niet tot hem door te dringen, en zijn ogen, die onafgebroken op de oneffen grond gericht bleven, verrieden verre afwezigheid. De dood van de vrouw met wie hij tweeënzestig jaar lief en leed had gedeeld, had hem zichtbaar gekraakt. Niet dat de liefde nog zo groot was, maar de ontreddering door haar plotse afwezigheid was erg ingrijpend.

In totale wanorde stonden de rouwenden over het nieuwe perceel verspreid rustig keuvelend alsof ze een huwelijksreceptie bijwoonden in de tuin van een kasteel. De priester moest de hulp van de begrafenisondernemer inroepen om zijn kudde schapen bij elkaar te drijven.
Pas toen hij zeker was dat iedereen aandachtig was, begon ‘de herder’ aan het afdreunen van zijn litanie. Hoewel de meesten onder ons geen voeling hadden met het katholieke geloof, luisterden we ingetogen naar zijn preek.

Nadat de priester zijn ultieme zegen had uitgesproken, en we om beurten met een in wijwater gedoopt buxustakje hadden staan zwaaien, werd ons duidelijk gemaakt dat we mochten beschikken. Tegenwoordig wordt de teraardebestelling immers pas voltrokken nadat de aanwezigen de rug hebben gekeerd. Maar daar was ik het niet mee eens. Een toneelvoorstelling is ook maar afgelopen wanneer het doek is gevallen. Ik wilde de lijkkist in het graf zien afdalen. Pas dan zou de begrafenis volbracht zijn.
Ik sprak de priester er op aan, en meteen bleek dat ik lang niet de enige was. Een groot deel van de aanwezigen schaarde zich achter mij. De geestelijke zag geen andere mogelijkheid dan onze wens in te willigen.

Terwijl de grafdelvers zich zonder een spoor van emotie of plichtpleging van hun macabere taak kweten, viel mijn oog op vader, die eveneens was blijven staan en nauwlettend toekeek hoe de kist langzaam in de diepe kuil werd neergelaten. Er stond een grote lijdzaamheid op zijn gelaat te lezen. Maar toen de doodgravers hun dikke touwen weer hadden opgetrokken, en iedereen aanstalten maakte om weg te gaan, zag ik hem plots, aan de arm van mijn zus, naar de rand van de kuil toe schuifelen. Met zijn wankele voeten houvast zoekend op het opgeworpen zand, boog hij zich vervaarlijk over de gapende diepte: een verkillend tafereel dat op mijn netvliezen gebrand staat. Heel even flitste het door mijn hoofd dat hij moeder achterna wilde springen, maar hij bleek geen plannen in die richting te hebben. Later, aan de koffietafel, sprak ik hem er over aan. Hij vertrouwde me toe dat hij wilde zien waar hij over afzienbare tijd zelf zou worden begraven. Hiermee sprak hij een dappere berusting uit.

Enige tijd later verlieten we de koffietafel. Ik liep hand in hand met mijn dierbare vrouw naar de auto. Haar greep was stevig en liefdevol. Ze kent me. Ze weet dat ik sterk oog, maar dat in mij een vulkaan van emoties woedt. Ze herinnerde zich hoe ik gehuild had toen we haar eigen grootmoeder begraven hadden, een mens dat ik hooguit tien jaar had gekend. De dood kan me diep beroeren. Ik ben er nooit klaar mee. 

Ik nam plaats in de auto en keek naar mijn schoenen, die ik 's morgens uitzonderlijk een flinke poetsbeurt had gegeven. Het opdwarrelende stof had een grijze patina op de tippen gelegd. Het kwam me voor als een tastbare metafoor voor de vergankelijkheid van het leven.

zondag 16 september 2012

Beste lezers,

Vandaag was het Zuiderzinnen... de laatste keer. Helaas. Ik heb er genoten van de uitzinnige performance van Vitalski, een collega schrijver die onder dezelfde uitgeversvlag vaart als ik. Zelf heb ik er druk flyers uitgedeeld ter promotie van mijn boek. We laten niets aan het toeval over. Volgende week zou het filmpje klaar moeten zijn dat 'de vergeten kronieken van Tstadt' aankondigt. Mijn uitgever heeft op Zuiderzinnen een onderhoud gehad met Michaël Vandebril, de coördinator van Antwerpen boekenstad. Zij hebben samen plannen gesmeed... ik ben zelf nog niet geheel op de hoogte en dus even benieuwd als jullie.
De officiële release van mijn boek heeft bijgevolg nog niet plaatsgehad, maar Standaard boekhandel heeft niet op het startschot gewacht. Wie het boekje al hebben wil, kan dus daar terecht.

groeten

Lou

zondag 9 september 2012

UITGESTORVEN VOGELS


       
Waar is de tijd? Het is een verzuchting die je zelden slaakt als je achttien bent. Maar als je stilaan vanuit een donkere hoek het spook van de oude dag ziet opdoemen, dan durf je wel eens achterom te kijken. En niet zelden vind je jezelf een ogenblik later terug, achterovergeleund in een zetel, starend in een wazige verte, met een minzame glimlach om de mond. Herinneringen zijn vaak zoet. Het menselijke geheugen schift immers zalvend met het oog op een oude dag.
Zelf ben ik amper de vijftig voorbij, maar ik bulk van de mooie herinneringen. Opvallend vaak voeren deze mij terug naar de tijd dat onze kinderen nog klein waren. Wat een pret kun je beleven aan grut dat nog niet eigenwijs en tegendraads is geworden, ten prooi aan een onschuldvernietigende puberteit. Zalig waren de zondagnamiddagen waarop we uitstapjes met hen deden. Ordinaire pretparken waren niet aan ons besteed. De Efteling kon nog net, maar voor het overige geen parken waar mensen elkaar staan te verdringen om in toestellen te kruipen waar je vijf minuten later doodziek uitkomt, geen Vliegende Hollanders, noch roetsjbanen of ander zwierend en zwenkend tuig. Ook dierenparken bezochten we niet al te vaak. Uit hun biotoop gehaalde dieren die in veel te kleine kooitjes of afgerasterde weiden een lusteloos leven leiden, vind ik altijd een beetje zielig. Liever zochten we bestemmingen uit waar onze kinderen nog wat van opstaken. Zo stond het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel hoog op onze pretlijst. Skeletten van gigantische prehistorische reptielen doen het altijd bij jong grut. Ook het Scientastic Museum, waar de kinderen zich aan de gekste proeven konden onderwerpen, was een interessante belevenis.

Als bestemming voor zo’n zondagse uitstap kozen we op een keer het Heemkundemuseum De Botermolen in Keerbergen. Gevestigd in een oude hofboerderij, kun je er zien hoe mensen in de achttiende- en negentiende eeuw leefden, hoe hun klaslokalen er uitzagen, welke oude ambachten ze beoefenden, welke karren en gereedschappen de boeren uit de streek gebruikten… het leek ons een ‘educatief verantwoord’ uitje. Joke, een vriendinnetje van onze dochter, was mee. Een woelwater, altijd goed geluimd, telkens in voor het scheppen van sfeer, maar soms wat te impulsief en vooral een tikkeltje te luidruchtig, zo mochten we ondervinden.

Na afloop van het museumbezoek gingen we met heel de bende een glas drinken in de antieke drankgelegenheid in één van de gebouwen van de hofboerderij. Toen we de deur van het etablissement openden, leek het alsof we net uit een teletijdmachine waren gestapt. Het aanwezige cliënteel vormde als het ware een symbiose met het museum. De gemiddelde leeftijd lag ver boven de bejaardengrens, en de gezichten waren getooid met een versteende glimlach. De koffie op de tafels was al lang uitgedampt en het bier verschaald. Van de blikken die ons werden toegeworpen, werden wij lichtjes ongemakkelijk. Maar we hadden dorst en zetten noodgedwongen ons ongemak opzij.
We namen plaats aan een ronde tafel waarover een wollig wandtapijtachtig tafelkleed lag dat stoffig oogde en muf rook, en bestelden drankjes die ons gebracht werden door een beverig mannetje met kromgewerkte vingers. Meteen nadat we een eerste slok hadden genomen, stelde het onvermoeibare Joke voor om een spelletje te spelen. Om beurten moesten we een dier noemen dat begon met de laatste letter van het vorige. Dat tijdverdrijf kenden mijn vrouw en ik nog uit onze jeugd, en dus lieten we ons overhalen om mee te spelen. Kat – tijger – raaf – flamingo – olifant – tapir – reebok – koe – everzwijn - neushoorn…  alle mogelijke dierennamen passeerden de revue. Maar reeds na enkele rondjes werd het een hele klus om nog een dier te bedenken dat alweer met een ‘r’ of een ‘n’ of een ‘d’ begon en nog niet eerder was genoemd.
Toen zoonlief na lang nadenken uiteindelijk toch ‘luipaard’ wist op te werpen als antwoord op mijn ‘ezel’,  zuchtte Joke, die aan zet was, diep.
 “Gôôôh, wéér een ‘d’!” steunde ze verongelijkt.
Aangenomen dat zij zou moeten passen, dacht ik al na over welk dier ik zou kunnen antwoorden, indien ik terug aan de beurt zou komen. Maar de dieren met een ‘d’ leken uitgeput. Ik kon er zelf geen enkel meer verzinnen.
Omdat het er naar uit zag dat niemand nog een idee had, nam ik reeds genoegzaam een slok van mijn bier. Maar dan veerde het hele jonge lijf van Joke plots recht als gevolg van een lumineuze ingeving.
“Ik weet het, een dildo!” riep ze luid. “Een dildo!”
Een angstwekkende stilte vulde terstond het café. Het bier in mijn keel aarzelde welk pad het zou kiezen. Terwijl ik mijn hoest trachtte te onderdrukken, keek ik voorzichtig om me heen, en zag dat de versteende glimlach van het gelaat der ouderlingen was gekruimeld als eeuwenoude verf van een deur. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan met een mengeling van geamuseerdheid en gêne.
“Je bedoelt wellicht een dingo, zo’n wilde hond uit Australië,” trachtte ik Joke op het juiste spoor te zetten.
“Nee, ik bedoel een dildo!” riep ze nog gejaagder en zekerder van haar stuk dan tevoren. “Ik geloof dat het een vogel is! Ja, het is een vogel, een uitgestorven vogel, ik weet het zeker!”
“Je bedoelt een dodo,” wierp mijn vrouw op.
Dat was al eens gezegd.
“Nee! Een dildo!!!” gilde Joke onbeheerst.
Ik keek opnieuw om me heen en zag het gros van de aanwezigen  - dat deel dat niet gebukt ging onder extreme doofheid - onrustig heen en weer schuifelen op zijn stoel.
“Oké,” keerde ik me snel naar onze dochter om de aandacht af te leiden, “het is aan jou. Ken jij nog een dier dat begint met de letter ‘o’?”
“Ik wel!” antwoordde Joke enthousiast.
“Ja, maar het is nu aan Elisabeth,” zei ik vlug.
Onze dochter dacht diep na, maar kon geen dier met een ‘o’ meer bedenken. Mijn vrouw dan maar? Ook zij had geen idee. Mijn beurt dan. Helaas… okapi, olifant, orang-oetang, otter, ooievaar, onzelieveheersbeestje… het was allemaal al eens gezegd. Ik kon ook niks meer bedenken, en zoonlief evenmin.
“Oké, dan mag ik!” poneerde Joke, die de spelregels maar al te goed kende en wist dat ze - hoewel reeds gewonnen - nog een nabeurt had.
“Goed dan,” zei ik, snel in mijn geheugen gravend om na te gaan of ik weet had van een seksspeeltje waarvan de naam met een ‘o’ begon.
“Een oeros!” klonk het.
Opgelucht haalden mijn vrouw en ik adem. We wierpen een steelse blik op de ouden van dagen in onze nabije omgeving, in wie stilaan weer wat leven leek te komen. Gevaar geweken, dacht ik, tot plots het schelle stemmetje van ons zoontje door de stilte kliefde, dat - weetgierig als altijd - met een prangende vraag zat.
“Mama, wat is een dildo eigenlijk?”  klonk het luid en duidelijk.

maandag 3 september 2012

Beste kijkbuiskindertjes,

Helaas... vanwege een lang weekend in Parijs en het inblikken van een promotiefilmpje ten voordele van mijn langverwachte boek, deze week geen aflevering uit fabeltjesland. We hebben even andere katjes te geselen. Waarvoor onze nederige excuses.
Wel even meegeven, voor de 'die hards', dat mijn avonturen van de chroniqueur rond half september in de winkels zullen liggen. Het boek draagt niet langer de titel 'de Lekenspiegel', maar 'de vergeten kronieken van Tstadt'. Het eerste deel, dat de periode bestrijkt 1830-1850, heeft als ondertitel: 'de opkomst van Hendrik Conscience'. De prijs van het boekje, dat een heerlijk zakformaat heeft, bedraagt een luttele 10 euro. Geef toe, daar kunt ge niet voor sukkelen.

Tot weldra

Lou