Vader en moeder
hadden er weinig van: vrienden. Vriendschap moet je niet alleen verdienen, je
moet er ook voor openstaan. Vooral moeder deed dat niet. Zij had zo’n afkeer van menselijke inmenging in haar eigen kleine
wereldje dat ze muren om zich heen bouwde… letterlijk. Toen ze pas het nieuwe huis betrokken
hadden waar ik een jaar of zes later ter wereld zou komen, kwam de kersverse
buurvrouw eens langs de achterdeur om een schaaltje melk bedelen voor de kat.
Dit vond moeder zo verschrikkelijk dat ze vader onmiddellijk gebood een
afscheiding tussen de tuinen op te trekken. Enkele weken later was onze tuin
verworden tot een enclave, omzoomd door twee meter hoge betonplaten muren. Geen
ongewilde inmenging meer mogelijk.
De weinige
vrienden die vader en moeder hadden, waren zonder uitzondering kennissen uit
vaders soldatentijd. Eén van de
vrienden die bij ons wel eens over de vloer kwamen, was Jan. Jan was een Nederlander
en droeg vermoedelijk een familienaam, maar bij ons stond hij bekend als: ‘Jan van Holland’. Hij was een typische Nederlander: een man van om en
bij de twee meter die het hart op de tong droeg en wie enige verbale
exuberantie niet kon worden ontzegd. Heel hartelijk ook. Hij wreef me altijd
vriendelijk over de bol als hij me zag.
Heel
af en toe kwam Jan op visite, telkens in gezelschap van zijn vrouw en zoontje.
Omdat zij hoog in Noord-Holland woonden en geen auto hadden, kwamen ze nooit
voor één
dag, maar bleven ze altijd minstens één nacht slapen, meestal twee. Moeder
had er een bloedhekel aan dat mensen bleven logeren, maar vader droeg af en toe
ook wel eens de broek. Hij stond erop Jan en zijn gezin onderdak te verlenen.
Wanneer het gezin van Jan ten tonele verscheen,
trachtte moeder - huichelachtig als ze was - haar ongenoegen te verbergen
achter een masker van beleefdheid. Maar wij kenden haar. Als ze niet oprecht
was, uitte zich dat in een lichte tremor die haar hoofd zachtjes heen en weer
deed wiegen, en een nadrukkelijk neergeslagen blik. Niet geoefende waarnemers
hadden zelden iets in de gaten. Jan en zijn gezin voelden zich dan ook uiterst
welkom en warm onthaald.
Zoals het kinderen van bijna dezelfde leeftijd
betaamt, verbroederde ik met het zoontje - ik geloof dat hij Bram heette -
hoewel verbroederen een groot woord is. We deden beiden ongelooflijk onze best,
maar er stond een taalbarrière in de weg.
In die tijd was Vlaanderen nog een oord waar vrijwel uitsluitend dialect werd
gebekt. Bram sprak een taaltje dat ik enkel kende uit de Fabeltjeskrant en niet
helemaal machtig was. En mijn - met wat schoolnederlands doorspekt - dialect
was voor het oor van Bram wellicht een geseling. Bovendien bleek het volk van
boven de Moerdijk er andere interesses op na te houden. Bram had opvallend
weinig aandacht voor mijn matchbox wagenpark, vond mijn batmobiel met
uitslaande plastiekvlam maar niks en betoonde vooral geen enkele belangstelling
voor mijn verzameling foto’s van Vlaamse
wielrenners.
Monica, de
mooie en beminnelijke echtgenote van Jan, op wie hij zo trots was, leek het
bij ons best naar haar zin te hebben. Zij ontpopte zich tot een echte
klapekster. Het viel me toen voor het eerst op dat Hollanders wel eens de
neiging hebben om twintig paragrafen te besteden aan een onderwerp dat
Vlamingen met één zin of wat
geknor afdoen. Moeder, nochtans doorgaans ook een ratel op haar terrein, hoefde
nauwelijks een woord uit te brengen. En maar goed ook, want de familie ‘van Holland’ verstond geen ene moer van het platte taaltje dat
moeder uitkraamde.
Toen
Jan en zijn gezin twee dagen later weer weg waren, viel er zichtbaar een grote
last van moeders schouders.
In de
daaropvolgende jaren kwamen Jan en zijn gezin nog enkele keren op visite.
Telkens bleven ze overnachten. En iedere keer keek ik reikhalzend uit naar het
bezoek dat wat leven in de troosteloze stal bracht. Ik leerde van langsom de
taal van Bram beter te beheersen. We konden het best met elkaar vinden.
Maar
halverwege de jaren zeventig werd het plots stil. Van over de Nederlandse grens
kwamen ons van de ene dag op de andere geen berichten meer toegewaaid. Twee
jaar lang hoorden we niets meer van Jan, tot hij op een dag een teken van leven
gaf. Er kwam een kort briefje als antwoord op een schrijven van vader. Jan
meldde droog dat hij enkele dagen later zou langskomen. Hij vroeg niet eens of
het wel schikte.
Tegen het uur
dat Jan met zijn gezin zou arriveren, stond ik zoals altijd op de uitkijk. Mijn
hart sprong op toen ik de rijzige figuur van Jan zag verschijnen. Maar er was
iets vreemds aan de hand. Jan was niet vergezeld door vrouw en kind, en liep
niet netjes op de stoep, maar schreed met onzekere passen over de rijweg in het
midden van de straat. Hij leek te laveren als een zeilschip dat tegen de wind
in vaart. Hij zag er bovendien opvallend verdwaasd en verfomfaaid uit.
Toen
hij aankwam bij ons huis en zijn lange lijf onder de deurstijl door boog, wreef
hij mij niet over de bol zoals anders, maar liep mij argeloos voorbij. Na een
korte begroeting aan vader en moeder liet hij zich futloos en scheef op een
stoel zakken, de kont helemaal vooraan op de zitting, de lange benen als
doorhangende slagbomen wijd uitgestoken en een arm lusteloos naast zich bengelend, met
bruingerookte vingers die de grond raakten. Hij leek wel dodelijk vermoeid, en
bovendien kraamde hij een wartaal uit, waar nauwelijks wat uit op te maken
viel. Pas een goed half uur later kwamen we mondjesmaat te weten dat Monica hem
verlaten had. En blijkbaar had ze niet alleen Bram maar ook zijn luciditeit meegenomen.
Jan was nog slechts een schim van zichzelf, verward tot in de diepste van zijn
vezels.
Om
zich een houding te geven en de alcohollucht die Jan met zich meebracht te
verdrijven, zette moeder een kan koffie. Terwijl Jan over zijn
stomend kopje troost gebogen zat, als een zieke over een dampbad met
eucalyptus, hoorde ik vader en moeder in de keuken met elkaar praten. Ze leken
in een discussie verwikkeld, maar dempten hun stemmen. Enkele minuten later
verscheen vader weer ten tonele, met een zorgelijke frons op het gelaat. Hij
zette zich neer tegenover Jan en zocht zichtbaar naar een manier om een
onprettige mededeling te doen. Moeder bleef intussen in de keuken
rondscharrelen als een rusteloze kip.
De
melding dat er geen plaats was voor een logé deed Jan nog meer onderuitzakken. De
woorden die vader sprak, verscheurden zichtbaar een oude vriendschapsband.
Jan
is even later stilletjes weggegaan. Ik heb hem nagekeken tot zijn zeilschip de
straat was uit gelaveerd. Zijn schouders hingen nog lager dan toen hij aankwam,
en zijn pas verried verregaande doelloosheid.
Sinds die dag
hebben we nooit nog iets van Jan gehoord, noch van Monica of Bram. Als een
uitdovende kaars verdween alweer een lichtpuntje uit mijn jonge leven. Ik vraag me nog wel
eens af hoe het hen is vergaan. Hopelijk hebben ze allemaal het geluk gevonden,
hier of elders…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten