Als kind was ik extreem verlegen en bang voor de grote boze wereld. Het
zou me niet verwonderen mocht ik als boreling eerst angstig door de tien
centimeter brede opening heb gegluurd alvorens ik de beschermende baarmoeder
durfde te verlaten. Ik ben nu de vijftig voorbij en weet nog steeds niet wat
het was dat me zo bang maakte. Dat het verlammend werkte, weet ik wel.
Ik voelde mij van kleins af aan het vijfde wiel aan de wagen...
letterlijk. Het gezin waarin ik ter wereld kwam, bestond uit vier kinderen,
mooi verdeeld over twee jongens en twee meisjes. De broers waren de oudsten:
elf en tien jaar ouder dan ik, gevolgd door mijn zussen, acht en vijf jaar ouder.
Zeggen dat ik erg welkom was, kan ik niet. De twee broers, op de drempel van
hun puberteit, hadden geen boodschap aan een huilerige baby die de rust in huis
kwam verstoren. En de meisjes hadden liever nog een zusje tot het gezin zien
toetreden. Van meet af aan liep ik er in dat kroostrijke gezin wat verloren
bij. Als ik ergens toe diende, dan was het als dankbaar slachtoffer voor
plagerijen. De huid rond mijn polsen hangt er nog steeds losjes bij van de
ontelbare 'slangenbeten' die ik te verduren heb gekregen. Vooral mijn oudste
broer was daar erg bedreven in. Enige sadistische trekjes waren hem niet vreemd.
Het aantal oorwormen dat kronkelend zijn dood vond op de heet gestookte bodem
van een conservenblik is met geen wiskundige oefening te berekenen.
Van mijn andere broer herinner ik me merkwaardig genoeg minder. Misschien
lag dit aan zijn grote onverschilligheid tegenover mij. Eén beeld staat me wel nog
klaar voor de geest: toen we in rijen stonden aan te schuiven bij het enige
toilet in huis, terwijl hij doodgemoedereerd op de pot gitaar zat te spelen, en
de doffe, galmende klanken van een lied van de Beatles uit het besloten kamertje
opstegen. Ook kwam hij ooit eens mooi ‘ABN’-pratend terug van een zomerkamp, wat
hij wekenlang heeft volgehouden, terwijl wij met z'n allen rustig dialect
bleven kwekken.
Van mijn oudste zus herinner ik me evenmin bijster veel, tenzij het
feit dat zij misschien nog een groter slachtoffer was van plagerijen dan ik.
Minder begaafd dan de jongens liet ze zich door hen telkens weer overhalen om
dingen uit te halen waar vader uitzinnig van werd. Om haar een pak rammel te
kunnen geven, achtervolgde hij haar ‘Tom en Jerry’-gewijs over de tafel als het
moest. Ik zie het beeld nog zo voor me: die grote woeste man op de chique tafel
in de woonkamer met de kristallen luster in zijn nek, draaiend en kerend als
een leeuw in een kooi, klaar om zich op zus te werpen. Tegen de tijd dat hij
zijn sprong waagde, stond zus echter meestal al lang weer aan de andere kant
van de tafel. Maar o wee als hij haar te pakken kreeg! Dan volgde een pandoering
die in de hedendaagse maatschappij niet straffeloos zou blijven.
Van mijn jongste zus herinner ik me nog het meest. Zij was 'slechts'
vijf jaar ouder dan ik. Toen ik al wat groter was, vormde zij een dankbaar
publiek voor mijn idiote grappen en mijn licht overtrokken imitaties van
personen met opmerkelijke eigenschappen. Haar schaterlach weerklonk vaak door
het huis, waarbij haar mond zo ver openstond dat haar kaakgewrichten het
dreigden te begeven, en haar brilglazen besloegen. En toch heeft zij er in mijn
eerste levensjaren ongewild misschien nog het meest voor gezorgd dat mijn zelfbeeld
tot nul werd herleid. Zij had het er namelijk erg moeilijk mee dat moeder een
jongetje had ‘gekocht’, terwijl ze nadrukkelijk om een zusje had verzocht. Om
aan haar eigen wens toch enigszins tegemoet te komen, hulde ze me de eerste
jaren van mijn leven voortdurend in haar afgedragen kleertjes en voorzag ze mij
van de welluidende naam Rita. Indien het ‘Guinness Book of Records’ destijds
een deurwaarder naar ons gezin had afgevaardigd, dan stond ik nu wellicht nog
steeds geboekstaafd als jongste travestiet ooit.
Ook op de lagere school speelde ik een rol van weinig betekenis. Ik was
niet meer dan een grijze muis met een enorme faalangst die tot de risee diende
bij diverse schoolmeesters en leerlingen. Omdat ik opviel door mijn
uitzonderlijke lengte en tengerheid, bedachten klasgenoten mij met denigrerende
spotnamen als 'de lange', 'de rietstengel', 'de plank' of 'de suikerstek'.
Pas in het middelbaar begon het tij te keren. In die tijd werd ik op
sleeptouw genomen door een jongen met lange wilde haren en hopeloos
scheefgegroeide tanden die door het leven ging met de klinkende naam ‘Knüppel'.
Door zijn naam alleen al diende hij eveneens geregeld tot spot. We voelden een zekere
verbondenheid, en trachtten in de klas altijd naast elkaar te zitten. Algauw
vormden we een berucht duo dat stevig van zich af wist te bijten en na enige
tijd zelfs populariteit begon te genieten vanwege onze soms uitzinnige humor.
Daar, op die schoolbanken, had ik het gevoel dat mijn leven eindelijk begon.
Enkele wilde tienerjaren later, en nadat ik als allerlaatste het steeds
killer wordende nest verlaten had, ontdekte ik in mij haast bij toeval een
acteertalent, en belandde mijn trein definitief op de juiste sporen. Het
angstige jongetje was een man geworden die op de voorgrond durfde te treden.
Desalniettemin is die diepgewortelde verlegenheid latent aanwezig
gebleven. Talrijk waren zij die dachten dat ik hen uit een soort van pretentie
niet wilde aanspreken, terwijl ik enkel gehinderd werd door mijn schuchterheid.
Nu ben ik de vijftig gepasseerd, en voel ik mij eindelijk verlost van
dat juk. Ik durf nu op straat recht op oude bekenden af te stappen en
wildvreemden aan te spreken, zonder eerst die vreemde angst te hoeven overwinnen.
Nu zijn het vaak zelfs anderen die rood aanlopen wanneer ik hen onverwacht benader.
En telkens denk ik dan: ‘Wellicht ook een vijfde wiel aan de wagen.’ Lotgenoten
begrijpen elkaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten