Ik heb veel te laat ontdekt in
welke sport ik een uitblinker had kunnen zijn. Het heeft me eeuwen gekost om te
achterhalen dat ik niet zo handig was met mijn voeten, maar wél goed uit de
voeten kon met mijn handen, om het met een goedkope zinsnede te zeggen. Tenzij
de bal te groot was, zoals bij basket, of het leder met de vingertoppen moest
worden beroerd, zoals bij volleybal. In alle andere gevallen wist ik aardig om
te gaan met een opgepompte
varkensblaas. De balsport waarin ik ongetwijfeld met mijn grote handen en
meterslange ledematen een rol van betekenis had kunnen spelen, is handbal. Wat
zou ik het overigens prettig gevonden hebben om, hoog boven de tegenstanders
uittronend, het doel van de vijandelijke ploeg onophoudelijk te bestoken met
krachtig geworpen ballen. In gedachten zie ik mezelf nog vaak als een ballerina
om de tegenstanders heen draaien en me afzetten op één been, om dan met een machtige
veersprong de verdedigingslinie te doorbreken… Ik heb de techniek nooit
aangeleerd gekregen, maar ik weet zeker dat deze sport me op het lijf
geschreven was.
Dat weet ik nu. Maar toen ik jong was, wilde ik maar één ding:
voetballen. Naast deze in mijn ogen meest edele der balsporten, verzonk elke
andere sport in het niets. Ik droomde van een carrière als topspits en
spiegelde me aan een kerel met wie ik af en toe een balletje trapte en die tot
op heden nog steeds recordinternational van België is. Maar ik bakte er niets
van. Een harde schop geven tegen dat lompe stuk leer lukte me nog wel, maar
lopen met dat ding aan de voet kreeg ik maar niet onder de knie, laat staan
dribbelen. Ik dolde niet met de tegenstrevers. De tegenstrevers dolden met mij.
Net als veel
middelmatige voetballers belandde ik na een tijdje in het doel. Met mijn lange
armen zou ik moeiteloos het grootste deel van de ballen uit de netten weten te
houden… dacht men. Helaas… ook tussen de palen bleek ik een onbenul. Duiken kon
ik merkwaardig genoeg alleen maar naar links, en dat had elke tegenstander al gauw
in de gaten. De ballen vlogen mij dan ook steevast rechts om het oor. Hoe ik
ook graaide met mijn uitgerekte ledematen, karrenvrachten doelpunten kreeg ik te
slikken. Het kwam zo ver dat ik op een dag bij de trainer werd geroepen. Hij
zei me zonder omhaal dat er bij de boer om de hoek nog een vacature liep als
vogelverschrikker. Ik begreep zijn 'stille' wenk en vertrok met hangende
schouders.
Dan maar mijn toevlucht gezocht tot het minivoetbal, een sport die
gespeeld werd op een plein met stenen ondergrond, nauwelijks groter dan een
flinke badhanddoek. De doelen kwamen amper tot op heuphoogte, en bij middel van
een lichte spreidstand kon ik met mijn twee voeten moeiteloos beide palen
raken. Makkelijk zat om het netje van deze gapende mond schoon te houden, dacht
ik. Maar omdat onze ploeg van sukkels geen enkele keer voltallig was, zag ik
mij genoodzaakt telkens ‘vliegende keeper’ te spelen. Vliegende keeper is geen
echte voetbalterm, maar een verzinsel van kinderen waarmee ze aangeven dat de
doelman deelneemt aan het spel. Dat het doelpunten régende in mijn kleine
goaltje zal wellicht niet verbazen. Terwijl ik aan de overkant van het plein
met opgeheven arm om een pass stond te bedelen, legden de tegenstrevers de ene
na de andere bal in mijn lege doel: 25-0, 31-6, 19-11 (ons grootste succes), 35-12,
53-3… het is maar een greep uit onze legendarische opdoffers.
Na één seizoen
hield ik ook het minivoetbal wijselijk voor bekeken. Op aanraden van een
vriend, die mijn lengte als een voordeel zag, probeerde ik vervolgens basketbal.
Een heel jaar lang hoste ik over dat speelveld van snerpend kunststof, hoewel
ik van meet af aan al voelde dat ik nooit één pot zou breken in deze sport, die
ik overigens saai vond als een theekransje. Trainen deed ik rigoureus, maar
tijdens de wedstrijd ontpopte ik mij telkens weer tot het kneusje. Vrijwel
iedere partij mocht ik even invallen… doorgaans op het einde, wanneer de
trainer al lang zeker was van winst of verlies. Ontelbare ontwrichte vingers
heb ik aan deze kortstondige optredens overgehouden, maar nooit heb ik ook maar
één punt gescoord. Eén keer (1 x) waagde ik het een bal richting de basket te
gooien. Het was tijdens de voorlaatste wedstrijd van het seizoen. Zoals steeds
liep ik op het plein met mijn grote lijf wat in de weg te draven, tot ik plots
de bal kreeg toegespeeld van een ploegmakker die er even geen blijf mee wist.
Ik stond helemaal in de hoek van het terrein en overzag het deelnemersveld om
zo snel mogelijk een vrijstaande maat te vinden, teneinde gauw weer van die bal
af te zijn. Ik vond evenwel niemand aanspeelbaar, en kreeg ineens het lumineuze
idee om de bal dan maar naar de ring te gooien. Net voor ik door twee
robuuste tegenstrevers zou worden besprongen, legde ik de bal op mijn
rechterhandpalm, boog even door mijn benen en keilde opverend het lederen
projectiel zo ver en zo hoog ik kon. Terwijl
de bal bij middel van een enorme curve op de basket afstevende, leek iedereen
heel even de adem in te houden.
“Trrrrr” klonk het luid.
De ijzeren ring beefde als een riet en katapulteerde de gigantische bal
terug het veld in, waar een tegenstrever er mee aan de haal ging en een prachtig
dunkshot scoorde aan de overkant.
Toen ik even later
moe en onvoldaan het veld verliet, kwamen enkele bestuursleden van de club op
me afgestormd. Ik wilde meteen dekking zoeken, maar tot mijn grote verbazing
waren ze niet boos. Wel integendeel. Ik werd bejubeld alsof ik net de winnende
treffer in een levensbelangrijke wedstrijd had gescoord. Een bestuurlid vroeg
me op de man af wat ik die ochtend gegeten had. Toen ik antwoordde “choco”,
werd er hartelijk gelachen.
Na die gedenkwaardige wedstrijd heb ik mijn ‘basketsloefkens’ aan de
wilgen gehangen, wetende dat ik mijn plafond wellicht had bereikt. Een
topsporter kan maar beter op zijn hoogtepunt stoppen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten