maandag 27 augustus 2012

TOPSPORTER

     

Ik heb veel te laat ontdekt in welke sport ik een uitblinker had kunnen zijn. Het heeft me eeuwen gekost om te achterhalen dat ik niet zo handig was met mijn voeten, maar wél goed uit de voeten kon met mijn handen, om het met een goedkope zinsnede te zeggen. Tenzij de bal te groot was, zoals bij basket, of het leder met de vingertoppen moest worden beroerd, zoals bij volleybal. In alle andere gevallen wist ik aardig om te gaan met een opgepompte varkensblaas. De balsport waarin ik ongetwijfeld met mijn grote handen en meterslange ledematen een rol van betekenis had kunnen spelen, is handbal. Wat zou ik het overigens prettig gevonden hebben om, hoog boven de tegenstanders uittronend, het doel van de vijandelijke ploeg onophoudelijk te bestoken met krachtig geworpen ballen. In gedachten zie ik mezelf nog vaak als een ballerina om de tegenstanders heen draaien en me afzetten op één been, om dan met een machtige veersprong de verdedigingslinie te doorbreken… Ik heb de techniek nooit aangeleerd gekregen, maar ik weet zeker dat deze sport me op het lijf geschreven was.

Dat weet ik nu. Maar toen ik jong was, wilde ik maar één ding: voetballen. Naast deze in mijn ogen meest edele der balsporten, verzonk elke andere sport in het niets. Ik droomde van een carrière als topspits en spiegelde me aan een kerel met wie ik af en toe een balletje trapte en die tot op heden nog steeds recordinternational van België is. Maar ik bakte er niets van. Een harde schop geven tegen dat lompe stuk leer lukte me nog wel, maar lopen met dat ding aan de voet kreeg ik maar niet onder de knie, laat staan dribbelen. Ik dolde niet met de tegenstrevers. De tegenstrevers dolden met mij.

Net als veel middelmatige voetballers belandde ik na een tijdje in het doel. Met mijn lange armen zou ik moeiteloos het grootste deel van de ballen uit de netten weten te houden… dacht men. Helaas… ook tussen de palen bleek ik een onbenul. Duiken kon ik merkwaardig genoeg alleen maar naar links, en dat had elke tegenstander al gauw in de gaten. De ballen vlogen mij dan ook steevast rechts om het oor. Hoe ik ook graaide met mijn uitgerekte ledematen, karrenvrachten doelpunten kreeg ik te slikken. Het kwam zo ver dat ik op een dag bij de trainer werd geroepen. Hij zei me zonder omhaal dat er bij de boer om de hoek nog een vacature liep als vogelverschrikker. Ik begreep zijn 'stille' wenk en vertrok met hangende schouders.

Dan maar mijn toevlucht gezocht tot het minivoetbal, een sport die gespeeld werd op een plein met stenen ondergrond, nauwelijks groter dan een flinke badhanddoek. De doelen kwamen amper tot op heuphoogte, en bij middel van een lichte spreidstand kon ik met mijn twee voeten moeiteloos beide palen raken. Makkelijk zat om het netje van deze gapende mond schoon te houden, dacht ik. Maar omdat onze ploeg van sukkels geen enkele keer voltallig was, zag ik mij genoodzaakt telkens ‘vliegende keeper’ te spelen. Vliegende keeper is geen echte voetbalterm, maar een verzinsel van kinderen waarmee ze aangeven dat de doelman deelneemt aan het spel. Dat het doelpunten régende in mijn kleine goaltje zal wellicht niet verbazen. Terwijl ik aan de overkant van het plein met opgeheven arm om een pass stond te bedelen, legden de tegenstrevers de ene na de andere bal in mijn lege doel: 25-0, 31-6, 19-11 (ons grootste succes), 35-12, 53-3… het is maar een greep uit onze legendarische opdoffers.

Na één seizoen hield ik ook het minivoetbal wijselijk voor bekeken. Op aanraden van een vriend, die mijn lengte als een voordeel zag, probeerde ik vervolgens basketbal. Een heel jaar lang hoste ik over dat speelveld van snerpend kunststof, hoewel ik van meet af aan al voelde dat ik nooit één pot zou breken in deze sport, die ik overigens saai vond als een theekransje. Trainen deed ik rigoureus, maar tijdens de wedstrijd ontpopte ik mij telkens weer tot het kneusje. Vrijwel iedere partij mocht ik even invallen… doorgaans op het einde, wanneer de trainer al lang zeker was van winst of verlies. Ontelbare ontwrichte vingers heb ik aan deze kortstondige optredens overgehouden, maar nooit heb ik ook maar één punt gescoord. Eén keer (1 x) waagde ik het een bal richting de basket te gooien. Het was tijdens de voorlaatste wedstrijd van het seizoen. Zoals steeds liep ik op het plein met mijn grote lijf wat in de weg te draven, tot ik plots de bal kreeg toegespeeld van een ploegmakker die er even geen blijf mee wist. Ik stond helemaal in de hoek van het terrein en overzag het deelnemersveld om zo snel mogelijk een vrijstaande maat te vinden, teneinde gauw weer van die bal af te zijn. Ik vond evenwel niemand aanspeelbaar, en kreeg ineens het lumineuze idee om de bal dan maar naar de ring te gooien. Net voor ik door twee robuuste tegenstrevers zou worden besprongen, legde ik de bal op mijn rechterhandpalm, boog even door mijn benen en keilde opverend het lederen projectiel zo ver en zo hoog ik kon. Terwijl de bal bij middel van een enorme curve op de basket afstevende, leek iedereen heel even de adem in te houden.
“Trrrrr” klonk het luid.
De ijzeren ring beefde als een riet en katapulteerde de gigantische bal terug het veld in, waar een tegenstrever er mee aan de haal ging en een prachtig dunkshot scoorde aan de overkant.

Toen ik even later moe en onvoldaan het veld verliet, kwamen enkele bestuursleden van de club op me afgestormd. Ik wilde meteen dekking zoeken, maar tot mijn grote verbazing waren ze niet boos. Wel integendeel. Ik werd bejubeld alsof ik net de winnende treffer in een levensbelangrijke wedstrijd had gescoord. Een bestuurlid vroeg me op de man af wat ik die ochtend gegeten had. Toen ik antwoordde “choco”, werd er hartelijk gelachen.

Na die gedenkwaardige wedstrijd heb ik mijn ‘basketsloefkens’ aan de wilgen gehangen, wetende dat ik mijn plafond wellicht had bereikt. Een topsporter kan maar beter op zijn hoogtepunt stoppen.

Geen opmerkingen: